Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

juurde tulema
Õnn tuleb sinu juurde.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

eemaldama
Kopplaadur eemaldab mulda.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.

ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

arutama
Nad arutavad oma plaane.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

asuma
Seal on loss - see asub otse vastas!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

algama
Uus elu algab abieluga.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

eirama
Laps eirab oma ema sõnu.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

veetma
Ta veedab kogu oma vaba aja väljas.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

sõnatuks jätma
Üllatus jättis ta sõnatuks.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

õigustatud olema
Eakad inimesed on pensioni saamise õigusega.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.

piirama
Aiad piiravad meie vabadust.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
