Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
eemaldama
Käsitööline eemaldas vanad plaadid.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
kaotama
Oota, oled oma rahakoti kaotanud!
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
alustama
Matkajad alustasid vara hommikul.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
majutust leidma
Leidsime majutuse odavas hotellis.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
minema sõitma
Kui tuli muutus, sõitsid autod minema.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
pahandama
Ta pahandab, sest ta norskab alati.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
lahkuma
Paljud inglased tahtsid lahkuda EL-ist.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
näitama
Ma saan näidata oma passis viisat.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
ehitama
Lapsed ehitavad kõrget torni.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
kahjustama
Õnnetuses said kahjustada kaks autot.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
andestama
Ma annan talle võlad andeks.