Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
maitsma
Peakokk maitses suppi.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
asuma
Pärl asub kestas.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
nõudma
Minu lapselaps nõuab minult palju.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
üürima
Ta üürib oma maja välja.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
jooksma hakkama
Sportlane on just alustamas jooksmist.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
rääkima
Kinos ei tohiks liiga valjult rääkida.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
alla kriipsutama
Ta kriipsutas oma väidet alla.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
jooksma
Sportlane jookseb.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
kõrvale panema
Tahan iga kuu hilisemaks kasutamiseks raha kõrvale panna.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
lamama
Lapsed lamavad koos rohus.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
toetama
Me hea meelega toetame teie ideed.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
veenma
Ta peab sageli veenma oma tütart sööma.