Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
üllatama
Ta üllatas oma vanemaid kingitusega.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
julgema
Nad julgesid lennukist välja hüpata.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
alustama
Matkajad alustasid vara hommikul.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
puudutama
Põllumees puudutab oma taimi.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
ootama
Ta ootab bussi.
wachten
Ze wacht op de bus.
tagasi helistama
Palun helistage mulle homme tagasi.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
istuma
Paljud inimesed istuvad toas.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sisse laskma
Võõraid ei tohiks kunagi sisse lasta.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
treenima
Professionaalsed sportlased peavad iga päev treenima.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.