Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/106203954.webp
kasutama
Tules kasutame gaasimaske.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vältima
Ta väldib oma töökaaslast.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/128782889.webp
imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
cms/verbs-webp/92207564.webp
sõitma
Nad sõidavad nii kiiresti kui suudavad.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
cms/verbs-webp/124274060.webp
jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/71612101.webp
sisenema
Metroo just sisenes jaama.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/104759694.webp
lootma
Paljud loodavad Euroopas paremat tulevikku.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/40632289.webp
vestlema
Õpilased ei tohiks tunni ajal vestelda.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/110056418.webp
kõnet pidama
Poliitik peab paljude tudengite ees kõnet.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/106851532.webp
teineteist vaatama
Nad vaatasid teineteist kaua.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/123546660.webp
kontrollima
Mehhaanik kontrollib auto funktsioone.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
cms/verbs-webp/118008920.webp
algama
Kool algab lastele just praegu.
beginnen
School begint net voor de kinderen.