Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

igrati
Otrok se raje igra sam.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

premagati
V tenisu je premagal svojega nasprotnika.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

uporabljati
V požaru uporabljamo plinske maske.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

zaposliti
Kandidat je bil zaposlen.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

zapustiti
Veliko Angležev je želelo zapustiti EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

všečkati
Bolj kot zelenjava ji je všeč čokolada.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

uničiti
Tornado uniči veliko hiš.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

povečati
Populacija se je močno povečala.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

pričakovati
Moja sestra pričakuje otroka.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

zahtevati
Od osebe, s katero je imel nesrečo, je zahteval odškodnino.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

okusiti
To res dobro okusi!
smaken
Dit smaakt echt goed!
