Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/117311654.webp
carregar
Eles carregam seus filhos nas costas.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/120254624.webp
liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/59121211.webp
tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/36190839.webp
combater
O corpo de bombeiros combate o fogo pelo ar.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/55269029.webp
errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/107407348.webp
viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/33599908.webp
servir
Cães gostam de servir seus donos.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/98082968.webp
ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/101556029.webp
recusar
A criança recusa sua comida.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/81885081.webp
queimar
Ele queimou um fósforo.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/109099922.webp
lembrar
O computador me lembra dos meus compromissos.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.