Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
instellen
Je moet de klok instellen.
votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
explorar
Os astronautas querem explorar o espaço sideral.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
começar
Os soldados estão começando.
beginnen
De soldaten beginnen.
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.