Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
encantar
O gol encanta os fãs alemães de futebol.

kussen
Hij kust de baby.
beijar
Ele beija o bebê.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
tocar
Quem tocou a campainha?

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorar
Os astronautas querem explorar o espaço sideral.

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passar
A água estava muito alta; o caminhão não conseguiu passar.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explorar
Os humanos querem explorar Marte.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
cancelar
O contrato foi cancelado.
