Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
encantar
O gol encanta os fãs alemães de futebol.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
beijar
Ele beija o bebê.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
tocar
Quem tocou a campainha?
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorar
Os astronautas querem explorar o espaço sideral.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passar
A água estava muito alta; o caminhão não conseguiu passar.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explorar
Os humanos querem explorar Marte.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cancelar
O contrato foi cancelado.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cobrir
Ela cobre seu rosto.