Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/103163608.webp
contar
Ela conta as moedas.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/80552159.webp
funcionar
A motocicleta está quebrada; não funciona mais.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/91254822.webp
colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/79317407.webp
comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/100565199.webp
tomar café da manhã
Preferimos tomar café da manhã na cama.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/117890903.webp
responder
Ela sempre responde primeiro.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/120900153.webp
sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordenar
Ele gosta de ordenar seus selos.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/112970425.webp
chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/124320643.webp
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importar
Nós importamos frutas de muitos países.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.