Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/117421852.webp
tornar-se amigos
Os dois se tornaram amigos.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/129203514.webp
conversar
Ele frequentemente conversa com seu vizinho.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/129403875.webp
tocar
O sino toca todos os dias.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/116519780.webp
sair correndo
Ela sai correndo com os sapatos novos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/61575526.webp
dar lugar
Muitas casas antigas têm que dar lugar às novas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/80116258.webp
avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/23258706.webp
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/104818122.webp
consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publicar
Publicidade é frequentemente publicada em jornais.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/91367368.webp
passear
A família passeia aos domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.