Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/91442777.webp
pisar
Não posso pisar no chão com este pé.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/124458146.webp
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/104476632.webp
lavar
Eu não gosto de lavar a louça.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/115373990.webp
aparecer
Um peixe enorme apareceu repentinamente na água.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Posso mostrar um visto no meu passaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
cms/verbs-webp/108286904.webp
beber
As vacas bebem água do rio.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/112970425.webp
chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/95056918.webp
conduzir
Ele conduz a menina pela mão.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.