Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

pedir
Ela pede café da manhã para si mesma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

sair correndo
Ela sai correndo com os sapatos novos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

cobrir
Ela cobre seu rosto.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

ordenar
Ainda tenho muitos papéis para ordenar.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
