Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
produce
We produce our own honey.
produceren
We produceren onze eigen honing.
wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
criticize
The boss criticizes the employee.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
run slow
The clock is running a few minutes slow.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
search
I search for mushrooms in the fall.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.