Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

spend
She spends all her free time outside.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

own
I own a red sports car.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

buy
They want to buy a house.
kopen
Ze willen een huis kopen.

demand
He is demanding compensation.
eisen
Hij eist compensatie.

make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

speak
One should not speak too loudly in the cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

forgive
She can never forgive him for that!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

discuss
The colleagues discuss the problem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

think
You have to think a lot in chess.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

harvest
We harvested a lot of wine.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
