Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch

prati suđe
Ne volim prati suđe.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

vratiti
Pas vraća igračku.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

pokupiti
Moramo pokupiti sve jabuke.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

stvoriti
Ko je stvorio Zemlju?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

početi trčati
Sportista je spreman da počne trčati.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

visjeti
Oboje vise na grani.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

kasniti
Sat kasni nekoliko minuta.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.

ukloniti
Majstor je uklonio stare pločice.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

bojati se
Dijete se boji u mraku.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.

vikati
Ako želiš biti čuo, moraš glasno vikati svoju poruku.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
