Woordenlijst
Leer werkwoorden – Kroatisch

proći
Srednji vijek je prošao.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

trčati
Sportaš trči.
rennen
De atleet rent.

istraživati
Ljudi žele istraživati Mars.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

odvojiti
Želim svaki mjesec odvojiti nešto novca za kasnije.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

donijeti
Dostavljač donosi hranu.
brengen
De bezorger brengt het eten.

pokriti
Dijete se pokriva.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

čuti
Ne čujem te!
horen
Ik kan je niet horen!

prati suđe
Ne volim prati suđe.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

pokriti
Dijete pokriva uši.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

pobjeći
Svi su pobjegli od požara.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

putovati
Voli putovati i vidio je mnoge zemlje.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
