Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/85860114.webp
gå videre
Du kan ikke gå videre herfra.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/75001292.webp
køre afsted
Da lyset skiftede, kørte bilerne afsted.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/61280800.webp
begrænse
Jeg kan ikke bruge for mange penge; jeg skal begrænse mig.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/118567408.webp
tænke
Hvem tror du er stærkest?
denken
Wie denk je dat sterker is?
cms/verbs-webp/58477450.webp
udleje
Han udlejer sit hus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samle
Sprogkurset samler studerende fra hele verden.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/74693823.webp
behøve
Du behøver en donkraft for at skifte et dæk.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/104476632.webp
vaske op
Jeg kan ikke lide at vaske op.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/59250506.webp
tilbyde
Hun tilbød at vande blomsterne.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belaste
Kontorarbejde belaster hende meget.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
cms/verbs-webp/115207335.webp
åbne
Pengeskabet kan åbnes med den hemmelige kode.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
cms/verbs-webp/86064675.webp
skubbe
Bilen stoppede og måtte skubbes.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.