Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ringe
Pigen ringer til sin ven.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinden øver yoga.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
udholde
Hun kan næsten ikke udholde smerten!

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
rette
Læreren retter elevernes opgaver.

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
blive besejret
Den svagere hund bliver besejret i kampen.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
udstille
Moderne kunst udstilles her.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invitere
Vi inviterer dig til vores nytårsfest.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
annullere
Han annullerede desværre mødet.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
underskrive
Han underskrev kontrakten.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
lege
Barnet foretrækker at lege alene.
