Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluere
Han evaluerer virksomhedens præstation.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
arbejde for
Han arbejdede hårdt for sine gode karakterer.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
fremhæve
Du kan fremhæve dine øjne godt med makeup.
cms/verbs-webp/53284806.webp
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
tænke ud af boksen
For at være succesfuld skal man nogle gange tænke ud af boksen.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
række hånden op
Den, der ved noget, kan række hånden op i klassen.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
sparke
I kampsport skal man kunne sparke godt.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
ytre sig
Hun vil ytre sig over for sin veninde.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler online med et kreditkort.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
samle op
Vi skal samle alle æblerne op.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
forenkle
Man skal forenkle komplicerede ting for børn.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drikke
Køerne drikker vand fra floden.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sne
Det har sneet meget i dag.