Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chatte
Eleverne bør ikke chatte i timen.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
lukke ind
Det sneede udenfor, og vi lukkede dem ind.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
tilbyde
Strandstole stilles til rådighed for feriegæsterne.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
løbe ud
Hun løber ud med de nye sko.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
annullere
Han annullerede desværre mødet.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
mistænke
Han mistænker, at det er hans kæreste.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
vælge
Hun vælger et nyt par solbriller.

willen
Hij wil te veel!
ville have
Han vil have for meget!

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
fortælle
Jeg har noget vigtigt at fortælle dig.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Man bør drikke meget vand.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
ride
De rider så hurtigt de kan.
