Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
håbe
Mange håber på en bedre fremtid i Europa.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møde
Nogle gange mødes de i trappen.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
bruge
Hun brugte alle sine penge.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
dræbe
Jeg vil dræbe fluen!
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
vende sig
De vender sig mod hinanden.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
vende tilbage
Bumerangen vendte tilbage.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
foreslå
Kvinden foreslår noget til sin veninde.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
rapportere
Hun rapporterer skandalen til sin veninde.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
fodre
Børnene fodrer hesten.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
sende
Han sender et brev.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
tjene
Hunde kan lide at tjene deres ejere.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
holde en tale
Politikeren holder en tale foran mange studerende.