Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
servere
Kokken serverer for os selv i dag.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
godkende
Vi godkender gerne din idé.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brænde
Der brænder en ild i pejsen.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
tælle
Hun tæller mønterne.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
forberede
Hun forbereder en kage.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
køre afsted
Da lyset skiftede, kørte bilerne afsted.
cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
tro
Mange mennesker tror på Gud.
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
følge
Min hund følger mig, når jeg jogger.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
gentage
Kan du gentage det?
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorere
Barnet ignorerer sin mors ord.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
tale
Man bør ikke tale for højt i biografen.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner et godt team sammen.