Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Man bør drikke meget vand.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
male
Jeg vil male min lejlighed.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
misse
Han missede chancen for et mål.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
berige
Krydderier beriger vores mad.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
vende rundt
Du skal vende bilen her.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
modtage
Jeg kan modtage meget hurtigt internet.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
takke
Jeg takker dig meget for det!
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brænde
Der brænder en ild i pejsen.