Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dele
De deler husarbejdet mellem sig.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
misse
Manden missede sit tog.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Hun blander en frugtjuice.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
sammenligne
De sammenligner deres tal.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
skubbe
De skubber manden i vandet.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
lave en fejl
Tænk dig godt om, så du ikke laver en fejl!
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
udvikle
De udvikler en ny strategi.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gentage
Min papegøje kan gentage mit navn.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
røre
Landmanden rører ved sine planter.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
flytte
Min nevø flytter.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
svare
Hun svarer altid først.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig sin hest.