Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
stemme
Vælgerne stemmer om deres fremtid i dag.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overkomme
Atleterne overkommer vandfaldet.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
efterlade
Hun efterlod mig en skive pizza.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
lave en fejl
Tænk dig godt om, så du ikke laver en fejl!

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
kigge ned
Jeg kunne kigge ned på stranden fra vinduet.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinden øver yoga.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
forstå
Jeg kan ikke forstå dig!

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
vige pladsen
Mange gamle huse skal vige pladsen for de nye.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
ytre sig
Hun vil ytre sig over for sin veninde.
