Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsage
Alkohol kan forårsage hovedpine.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
miste
Vent, du har mistet din tegnebog!
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Hvor går I begge to?
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
tage sig af
Vores pedel tager sig af snerydningen.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
øge
Virksomheden har øget sin omsætning.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
kræve
Han krævede kompensation fra den person, han havde en ulykke med.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
foretrække
Mange børn foretrækker slik frem for sunde ting.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
forestille sig
Hun forestiller sig noget nyt hver dag.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minde
Computeren minder mig om mine aftaler.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekræfte
Hun kunne bekræfte den gode nyhed til sin mand.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Man bør drikke meget vand.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
acceptere
Jeg kan ikke ændre det, jeg må acceptere det.