Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
servere
Tjeneren serverer maden.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
se klart
Jeg kan se alt klart gennem mine nye briller.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
vende tilbage
Faderen er vendt tilbage fra krigen.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
dele
Vi skal lære at dele vores rigdom.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
blive ked af det
Hun bliver ked af det, fordi han altid snorker.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskytte
Børn skal beskyttes.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler online med et kreditkort.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
dukke op
En kæmpe fisk dukkede pludselig op i vandet.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
række hånden op
Den, der ved noget, kan række hånden op i klassen.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
ansætte
Firmaet ønsker at ansætte flere folk.
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
skrive overalt
Kunstnerne har skrevet over hele væggen.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
holde en tale
Politikeren holder en tale foran mange studerende.