Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
udstille
Moderne kunst udstilles her.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
overvåge
Alt her overvåges af kameraer.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
skabe
Han har skabt en model for huset.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
ødelægge
Tornadoen ødelægger mange huse.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
takke
Han takkede hende med blomster.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
gå ud
Børnene vil endelig gå udenfor.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Man bør drikke meget vand.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
bruge
Hun brugte alle sine penge.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
gå hjem
Han går hjem efter arbejde.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lytte til
Børnene kan lide at lytte til hendes historier.