Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
hakke
Til salaten skal du hakke agurken.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
rejse
Han kan godt lide at rejse og har set mange lande.
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
skrive overalt
Kunstnerne har skrevet over hele væggen.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
uddø
Mange dyr er uddøde i dag.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
læse
Jeg kan ikke læse uden briller.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beordre
Han beordrer sin hund.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
skifte
Bilmekanikeren skifter dæk.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
finde svært
Begge finder det svært at sige farvel.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
Cowboysene driver kvæget med heste.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
begrænse
Jeg kan ikke bruge for mange penge; jeg skal begrænse mig.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
tænke
Hun skal altid tænke på ham.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
starte
Vandrerne startede tidligt om morgenen.