Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
fyre
Min chef har fyret mig.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
takke
Jeg takker dig meget for det!

reizen
We reizen graag door Europa.
rejse
Vi kan godt lide at rejse gennem Europa.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsage
Alkohol kan forårsage hovedpine.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
male
Hun har malet sine hænder.

controleren
De tandarts controleert de tanden.
tjekke
Tandlægen tjekker tænderne.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskytte
En hjelm skal beskytte mod ulykker.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
modtage
Han modtager en god pension i alderdommen.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham, hvordan apparatet fungerer.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
ansætte
Ansøgeren blev ansat.

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stå
Bjergbestigeren står på toppen.
