Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
lære at kende
Mærkelige hunde vil lære hinanden at kende.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
ankomme
Flyet ankom til tiden.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
gøre for
De vil gøre noget for deres sundhed.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentere
Han kommenterer på politik hver dag.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
række hånden op
Den, der ved noget, kan række hånden op i klassen.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
modtage
Jeg kan modtage meget hurtigt internet.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
undersøge
Blodprøver undersøges i dette laboratorium.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
fare vild
Det er let at fare vild i skoven.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
lave en fejl
Tænk dig godt om, så du ikke laver en fejl!
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
luge ud
Ukrudt skal luges ud.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understrege
Han understregede sin udtalelse.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Hun blander en frugtjuice.