Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
svare
Eleven svarer på spørgsmålet.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
køre afsted
Da lyset skiftede, kørte bilerne afsted.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
forbinde
Denne bro forbinder to kvarterer.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbejde
Hun arbejder bedre end en mand.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
trække
Han trækker slæden.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
efterlade
Hun efterlod mig en skive pizza.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
trykke
Bøger og aviser bliver trykt.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
bruge penge
Vi skal bruge mange penge på reparationer.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
kende
Hun kender mange bøger næsten udenad.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
gå hjem
Han går hjem efter arbejde.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
logge ind
Du skal logge ind med dit kodeord.