Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
lukke ind
Man bør aldrig lukke fremmede ind.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
danse
De danser en tango forelsket.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekræfte
Hun kunne bekræfte den gode nyhed til sin mand.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
spare
Mine børn har sparet deres egne penge op.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
savne
Han savner sin kæreste meget.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
Han kan lide at gå i skoven.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
udføre
Han udfører reparationen.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
tage toget
Jeg vil tage derhen med toget.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
ske
En ulykke er sket her.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
trække op
Helikopteren trækker de to mænd op.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
sende
Han sender et brev.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
øve
Han øver sig hver dag med sit skateboard.