Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chatte
Eleverne bør ikke chatte i timen.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
forberede
Hun forberedte ham stor glæde.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestere
Folk protesterer mod uretfærdighed.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
De to passerer hinanden.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
luge ud
Ukrudt skal luges ud.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
tage fra hinanden
Vores søn tager alt fra hinanden!

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
levere
Vores datter leverer aviser i ferien.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
undersøge
Blodprøver undersøges i dette laboratorium.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
tage
Hun skal tage en masse medicin.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
gå ud
Børnene vil endelig gå udenfor.

wachten
Ze wacht op de bus.
vente
Hun venter på bussen.
