Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

føre
Han fører pigen ved hånden.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

investere
Hvad skal vi investere vores penge i?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

reparere
Han ville reparere kablet.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

henvise
Læreren henviser til eksemplet på tavlen.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

kommentere
Han kommenterer på politik hver dag.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

bruge
Selv små børn bruger tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

hænge ned
Hængekøjen hænger ned fra loftet.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

afvise
Barnet afviser sin mad.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

forfølge
Cowboysen forfølger hestene.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

understrege
Han understregede sin udtalelse.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

springe
Han sprang i vandet.
springen
Hij sprong in het water.
