Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/130938054.webp
dække
Barnet dækker sig selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/74036127.webp
misse
Manden missede sit tog.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/124575915.webp
forbedre
Hun ønsker at forbedre sin figur.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/115291399.webp
ville have
Han vil have for meget!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/34664790.webp
blive besejret
Den svagere hund bliver besejret i kampen.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
cms/verbs-webp/125400489.webp
forlade
Turisterne forlader stranden ved middagstid.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
cms/verbs-webp/40129244.webp
stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/73880931.webp
rengøre
Arbejderen rengør vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/128644230.webp
forny
Maleren vil forny vægfarven.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
cms/verbs-webp/115207335.webp
åbne
Pengeskabet kan åbnes med den hemmelige kode.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
cms/verbs-webp/117897276.webp
modtage
Han modtog en lønforhøjelse fra sin chef.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/114091499.webp
træne
Hunden bliver trænet af hende.
trainen
De hond wordt door haar getraind.