Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/125884035.webp
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annullere
Kontrakten er blevet annulleret.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/73649332.webp
råbe
Hvis du vil høres, skal du råbe din besked højt.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/115847180.webp
hjælpe
Alle hjælper med at sætte teltet op.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/84314162.webp
brede ud
Han breder sine arme ud.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/86064675.webp
skubbe
Bilen stoppede og måtte skubbes.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/80552159.webp
virke
Motorcyklen er i stykker; den virker ikke længere.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/121870340.webp
løbe
Atleten løber.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/75001292.webp
køre afsted
Da lyset skiftede, kørte bilerne afsted.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/123546660.webp
tjekke
Mekanikeren tjekker bilens funktioner.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
cms/verbs-webp/102823465.webp
vise
Jeg kan vise et visum i mit pas.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
trække op
Helikopteren trækker de to mænd op.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.