Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/40129244.webp
uitklim
Sy klim uit die motor uit.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/115628089.webp
voorberei
Sy berei ’n koek voor.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doodmaak
Wees versigtig, jy kan iemand met daardie byl doodmaak!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/73751556.webp
bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/102304863.webp
skop
Wees versigtig, die perd kan skop!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/51573459.webp
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/78973375.webp
’n sertifikaat van siekte kry
Hy moet ’n sertifikaat van siekte by die dokter kry.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/64904091.webp
optel
Ons moet al die appels optel.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermy
Hy moet neute vermy.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/40632289.webp
gesels
Studente moet nie tydens die klas gesels nie.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.