Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/70864457.webp
bring
Die afleweringspersoon bring die kos.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/118003321.webp
besoek
Sy besoek Parys.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeer
Daar is baie vroue wat aan my universiteit studeer.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omhels
Die moeder omhels die baba se klein voetjies.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/102169451.webp
hanteer
Mens moet probleme hanteer.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/86064675.webp
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker word
Hy het pas wakker geword.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/55119061.webp
begin hardloop
Die atleet is op die punt om te begin hardloop.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaat
Baie Engelse mense wou die EU verlaat.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/73880931.webp
maak skoon
Die werker maak die venster skoon.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend wees met
Sy is nie bekend met elektrisiteit nie.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.