Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/43483158.webp
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/81885081.webp
brand
Hy het ’n lucifer gebrand.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/86064675.webp
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitdruk
Sy druk die suurlemoen uit.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/110401854.webp
akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/92384853.webp
geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
cms/verbs-webp/113671812.webp
deel
Ons moet leer om ons rykdom te deel.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/92266224.webp
skakel af
Sy skakel die elektrisiteit af.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/115291399.webp
wil hê
Hy wil te veel hê!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laat
Niemand wil hom voor by die supermark kassapunt laat gaan nie.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.