Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

faire
Vous auriez dû le faire il y a une heure!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

couvrir
Elle couvre ses cheveux.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

chanter
Les enfants chantent une chanson.
zingen
De kinderen zingen een lied.

revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

courir vers
La fille court vers sa mère.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

supporter
Elle peut à peine supporter la douleur!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
