Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/119404727.webp
faire
Vous auriez dû le faire il y a une heure!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
cms/verbs-webp/125319888.webp
couvrir
Elle couvre ses cheveux.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/90643537.webp
chanter
Les enfants chantent une chanson.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/83548990.webp
revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/94555716.webp
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/55372178.webp
progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
cms/verbs-webp/109071401.webp
embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/67095816.webp
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/21529020.webp
courir vers
La fille court vers sa mère.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/10206394.webp
supporter
Elle peut à peine supporter la douleur!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/83636642.webp
frapper
Elle frappe la balle par-dessus le filet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.