Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/115224969.webp
pardonner
Je lui pardonne ses dettes.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/79201834.webp
connecter
Ce pont connecte deux quartiers.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/85968175.webp
endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/110401854.webp
trouver un logement
Nous avons trouvé un logement dans un hôtel bon marché.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/100011426.webp
influencer
Ne te laisse pas influencer par les autres!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/100585293.webp
faire demi-tour
Il faut faire demi-tour avec la voiture ici.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/89025699.webp
porter
L’âne porte une lourde charge.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/99769691.webp
passer
Le train passe devant nous.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/122394605.webp
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cms/verbs-webp/118253410.webp
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/86064675.webp
pousser
La voiture s’est arrêtée et a dû être poussée.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.