Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

louer
Il loue sa maison.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

pousser
L’infirmière pousse le patient dans un fauteuil roulant.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

se perdre
Il est facile de se perdre dans les bois.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

renverser
Malheureusement, beaucoup d’animaux sont encore renversés par des voitures.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

oublier
Elle a maintenant oublié son nom.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

embaucher
Le candidat a été embauché.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

faire attention
On doit faire attention aux panneaux de signalisation.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.

garder
Vous pouvez garder l’argent.
houden
Je mag het geld houden.

répéter
Pouvez-vous répéter, s’il vous plaît?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

augmenter
La population a considérablement augmenté.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
