Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

equivocar
¡Piensa bien para que no te equivoques!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

exprimir
Ella exprime el limón.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

deber
Se debería beber mucha agua.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

transportar
El camión transporta las mercancías.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

repetir
Mi loro puede repetir mi nombre.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

extender
Él extendió los brazos de par en par.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

mirar hacia abajo
Ella mira hacia abajo al valle.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.

causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
