Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/129203514.webp
charlar
A menudo charla con su vecino.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/51465029.webp
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garantizar
El seguro garantiza protección en caso de accidentes.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/55788145.webp
cubrir
El niño se cubre las orejas.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/61280800.webp
contenerse
No puedo gastar mucho dinero; tengo que contenerme.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/108520089.webp
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evaluar
Él evalúa el rendimiento de la empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/108556805.webp
mirar hacia abajo
Podía mirar hacia abajo a la playa desde la ventana.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/34979195.webp
juntarse
Es bonito cuando dos personas se juntan.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
cms/verbs-webp/84943303.webp
estar ubicado
Una perla está ubicada dentro de la concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/100585293.webp
dar la vuelta
Tienes que dar la vuelta al coche aquí.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/105623533.webp
deber
Se debería beber mucha agua.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.