Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
cubrir
Ella cubre su cabello.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
ahuyentar
Un cisne ahuyenta a otro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
hacer
¡Deberías haberlo hecho hace una hora!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
apagar
Ella apaga la electricidad.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
completar
¿Puedes completar el rompecabezas?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
exigir
Mi nieto me exige mucho.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
discutir
Los colegas discuten el problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
enviar
Esta empresa envía productos por todo el mundo.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
liquidar
La mercancía se está liquidando.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cuidar
Nuestro hijo cuida muy bien de su nuevo coche.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
suceder
¿Le sucedió algo en el accidente laboral?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?