Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/118011740.webp
bygga
Barnen bygger ett högt torn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/90321809.webp
spendera pengar
Vi måste spendera mycket pengar på reparationer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/110775013.webp
skriva ner
Hon vill skriva ner sin affärsidé.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
cms/verbs-webp/67880049.webp
släppa
Du får inte släppa greppet!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/89636007.webp
skriva under
Han skrev under kontraktet.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/104476632.webp
diska
Jag gillar inte att diska.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missa
Mannen missade sitt tåg.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/34725682.webp
föreslå
Kvinnan föreslår något för sin vän.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/49374196.webp
avskeda
Min chef har avskedat mig.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/63645950.webp
springa
Hon springer varje morgon på stranden.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/124545057.webp
lyssna på
Barnen gillar att lyssna på hennes berättelser.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/118759500.webp
skörda
Vi skördade mycket vin.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.