Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

älska
Hon älskar sin katt mycket.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.

undersöka
Blodprover undersöks i detta labb.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.

få en tur
Vänta, du får din tur snart!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

gå tillbaka
Han kan inte gå tillbaka ensam.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

utlösa
Röken utlöste larmet.
activeren
De rook activeerde het alarm.

äta
Vad vill vi äta idag?
eten
Wat willen we vandaag eten?

sjunga
Barnen sjunger en sång.
zingen
De kinderen zingen een lied.

köra iväg
Hon kör iväg i sin bil.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

utföra
Han utför reparationen.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

dra upp
Helikoptern drar upp de två männen.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.

arbeta med
Han måste arbeta med alla dessa filer.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
