Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

företaga
Jag har företagit mig många resor.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

söka efter
Polisen söker efter gärningsmannen.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

sparka
Var försiktig, hästen kan sparka!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

åka
Barn gillar att åka cykel eller sparkcykel.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

tillbringa
Hon tillbringar all sin fritid utomhus.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

spara
Flickan sparar sitt fickpengar.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

släppa igenom
Borde flyktingar släppas igenom vid gränserna?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

gå ut
Tjejerna gillar att gå ut tillsammans.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

imitera
Barnet imiterar ett flygplan.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

reparera
Han ville reparera kabeln.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

måla
Bilen målas blå.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
