Woordenlijst

Leer werkwoorden – Esperanto

cms/verbs-webp/32796938.webp
elsendi
Ŝi volas nun elsendi la leteron.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/93221279.webp
bruli
Fajro brulas en la kameno.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/125402133.webp
tuŝi
Li tuŝis ŝin delikate.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/95543026.webp
partopreni
Li partoprenas en la vetkuro.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/128782889.webp
miri
Ŝi miris kiam ŝi ricevis la novaĵon.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
cms/verbs-webp/82095350.webp
puŝi
La flegistino puŝas la pacienton en rulseĝo.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/98294156.webp
komerci
Homoj komercas uzitajn meblojn.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/115628089.webp
prepari
Ŝi preparas kukon.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/10206394.webp
elteni
Ŝi apenaŭ povas elteni la doloron!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/27564235.webp
labori pri
Li devas labori pri ĉi tiuj dosieroj.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/68435277.webp
veni
Mi ĝojas ke vi venis!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/83661912.webp
prepari
Ili preparas bongustan manĝon.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.