Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
starigi
Mia filino volas starigi sian apartamenton.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
hejmveturi
Post aĉetado, la du hejmveturas.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
forkuri
Ĉiuj forkuris de la fajro.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
forigi
Mia estro forigis min.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
kompreni
Fine mi komprenis la taskon!

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
trairi
Ĉu la kato povas trairi tiun truon?

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
skribi al
Li skribis al mi pasintan semajnon.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
translokiĝi
Mia nevo translokiĝas.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
dungi
La firmao volas dungi pli da homoj.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
doni for
Ŝi donas for sian koron.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
pasi
La studentoj pasis la ekzamenon.
