Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
suprentiri
La helikoptero suprentiras la du virojn.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
elsendi
Ŝi volas nun elsendi la leteron.

draaien
Je mag naar links draaien.
turni
Vi rajtas turni maldekstren.

moeten
Hij moet hier uitstappen.
devi
Li devas eliri ĉi tie.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignori
La infano ignoras siajn patrinajn vortojn.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
klare vidi
Mi povas klare vidi ĉion tra miaj novaj okulvitroj.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
mensogi
Li ofte mensogas, kiam li volas vendi ion.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
purigi
La laboristo purigas la fenestron.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
preterlasi
Vi povas preterlasi la sukeron en la teo.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
alkuri
La knabino alkuras al sia patrino.

haten
De twee jongens haten elkaar.
malami
La du knaboj malamas unu la alian.
