Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
reveni
La patro revenis el la milito.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
forkuri
Iuj infanoj forkuras el hejmo.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
vivi
Ili vivas en komuna apartamento.

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
menci
Kiom da fojoj mi devas menci ĉi tiun argumenton?

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
paroli
Kiu scias ion rajtas paroli en la klaso.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumi
Ŝi konsumas pecon da kuketo.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
pluiri
Vi ne povas pluiri je tiu punkto.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
movi
Estas sana multe moviĝi.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
ludi
La infano preferas ludi sole.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
ŝpari
Miaj infanoj ŝparis sian propran monon.

eten
De kippen eten de granen.
manĝi
La kokinoj manĝas la grenojn.
