Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

eten
De kippen eten de granen.
manĝi
La kokinoj manĝas la grenojn.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
ordigi
Li ŝatas ordigi siajn poŝtmarkojn.

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cedi
Multaj malnovaj domoj devas cedi por la novaj.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
forgesi
Ŝi ne volas forgesi la pasintecon.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
elekti
Ŝi elektas novan paron da sunokulvitroj.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
partopreni
Li partoprenas en la vetkuro.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
soni
Ĉu vi aŭdas la sonorilon sonanta?

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
veni
Ŝanco venas al vi.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
elkuri
Ŝi elkuras kun la novaj ŝuoj.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
purigi
La laboristo purigas la fenestron.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
halti
Vi devas halti ĉe la ruĝa lumo.
