Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
diskuti
Ili diskutas siajn planojn.

controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontroli
La dentisto kontrolas la dentojn.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
malŝalti
Ŝi malŝaltas la elektron.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
demandi
Li demandas ŝin pri pardonado.

vormen
We vormen samen een goed team.
formi
Ni formi bonan teamon kune.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
ĵeti
Li ĵetas la pilkon en la korbon.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
krei
Kiu kreis la Teron?

wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
promeni
La familio promenas dimanĉe.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
pentri
Li pentras la muron blanka.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
rifuzi
La infano rifuzas sian manĝaĵon.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sendi
La varoj estos senditaj al mi en pakaĵo.
