Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
nuligi
La flugo estas nuligita.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
inaŭguri
Ili inaŭguros sian divorcon.

eten
De kippen eten de granen.
manĝi
La kokinoj manĝas la grenojn.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
atendi
Infanoj ĉiam atendas negon.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
eliri
La infanoj finfine volas eliri eksteren.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limigi
Dum dieto, oni devas limigi sian manĝaĵon.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
rikolti
Ni rikoltis multe da vino.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
ordigi
Li ŝatas ordigi siajn poŝtmarkojn.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumi
Ŝi konsumas pecon da kuketo.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
alkuri
La knabino alkuras al sia patrino.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
bati
Atentu, la ĉevalo povas bati!
