Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
reiri
Li ne povas reiri sole.
beginnen
De soldaten beginnen.
komenci
La soldatoj komencas.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
demandi
Mia instruisto ofte demandas min.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
bezoni
Vi bezonas levilon por ŝanĝi pneŭon.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
malŝalti
Ŝi malŝaltas la vekhorloĝon.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
gvidi
Li gvidas la knabinon per la mano.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
venki
Li venkis sian kontraŭulon en teniso.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
respondeci
La kuracisto respondecas pri la terapio.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
malkovri
La maristoj malkovris novan teron.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
rilati
La instruisto rilatas al la ekzemplo sur la tabulo.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
fermi
Ŝi fermas la kurtenojn.