Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
mastrumi
Kiu mastrumas la monon en via familio?

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
fermi
Ŝi fermas la kurtenojn.

geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
validi
La vizo ne plu validas.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordigi
Mi ankoraŭ havas multajn paperojn por ordigi.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
scii
Ŝi scias multajn librojn preskaŭ memore.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
vivi
Ili vivas en komuna apartamento.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
legi
Mi ne povas legi sen okulvitroj.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.
eviti
Ŝi evitas ŝian kunlaboranton.

denken
Wie denk je dat sterker is?
pensi
Kiun vi pensas estas pli forta?

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
trakti
Oni devas trakti problemojn.

slaan
Ze slaat de bal over het net.
bati
Ŝi batas la pilkon super la reto.
