Woordenlijst

Leer werkwoorden – Slovaaks

cms/verbs-webp/124458146.webp
nechať
Majitelia mi nechajú svoje psy na prechádzku.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/87142242.webp
visieť
Houpacia sieť visí zo stropu.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/122224023.webp
posunúť
Čoskoro budeme musieť znova posunúť hodiny.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/120086715.webp
dokončiť
Môžeš dokončiť puzzle?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
cms/verbs-webp/70864457.webp
prinášať
Rozvozca prináša jedlo.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/120801514.webp
chýbať
Budeš mi veľmi chýbať!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/94153645.webp
plakať
Dieťa plače vo vani.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/106279322.webp
cestovať
Radi cestujeme po Európe.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/21689310.webp
volať
Moja učiteľka ma často volá.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/111750432.webp
visieť
Oba visia na vetve.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/30793025.webp
chvastať sa
Rád sa chvastá svojimi peniazmi.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
cms/verbs-webp/119289508.webp
ponechať
Peniaze si môžete ponechať.
houden
Je mag het geld houden.