Woordenlijst

Leer werkwoorden – Slovaaks

cms/verbs-webp/106851532.webp
pozerať sa
Dlho sa na seba pozerali.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/96061755.webp
obsluhovať
Šéfkuchár nás dnes obsluhuje sám.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/78063066.webp
skladovať
Svoje peniaze skladujem v nočnom stolíku.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/23468401.webp
zasnúbiť sa
Tajne sa zasnúbili!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
cms/verbs-webp/119501073.webp
ležať oproti
Tam je zámok - leží presne oproti!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/82604141.webp
zahodiť
Šľapne na zahodenú banánovú šupku.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/73649332.webp
kričať
Ak chcete byť počutí, musíte svoju správu kričať nahlas.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/101938684.webp
vykonať
On vykonáva opravu.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
cms/verbs-webp/80356596.webp
rozlúčiť sa
Žena sa rozlúči.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/21689310.webp
volať
Moja učiteľka ma často volá.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/96668495.webp
tlačiť
Knihy a noviny sa tlačia.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/59552358.webp
spravovať
Kto spravuje peniaze vo vašej rodine?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?