Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks
klamať
Často klame, keď chce niečo predávať.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
milovať
Naozaj miluje svojho koňa.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
vyhľadať
Čo nevieš, musíš vyhľadať.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
začať
Škola práve začína pre deti.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cestovať
Rád cestuje a videl mnoho krajín.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
zaspať
Chcú konečne zaspať na jednu noc.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
pracovať na
Musí pracovať na všetkých týchto súboroch.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
písať
Deti sa učia písať.
spellen
De kinderen leren spellen.
opakovať
Môžete to, prosím, opakovať?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
pripomenúť
Počítač mi pripomína moje schôdzky.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
pripraviť
Je pripravená skvelá raňajky!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!