Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
send
I am sending you a letter.
sturen
Ik stuur je een brief.
look
Everyone is looking at their phones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
lie behind
The time of her youth lies far behind.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
buy
They want to buy a house.
kopen
Ze willen een huis kopen.
enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
discover
The sailors have discovered a new land.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
add
She adds some milk to the coffee.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
change
The light changed to green.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
keep
I keep my money in my nightstand.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.