Woordenlijst
Leer werkwoorden – Pools
wysłać
Ona chce teraz wysłać list.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
powtarzać
Student powtórzył rok.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
zapisać
Ona chce zapisać swój pomysł na biznes.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
prowadzić
Lubi prowadzić zespół.
leiden
Hij leidt graag een team.
ograniczać
Podczas diety musisz ograniczyć spożycie jedzenia.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
zdarzyć się
W snach zdarzają się dziwne rzeczy.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
dodawać
Ona dodaje trochę mleka do kawy.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
chcieć wyjść
Dziecko chce wyjść na dwór.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
oddać
Nauczyciel oddaje prace domowe uczniom.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
zwracać uwagę
Trzeba zwracać uwagę na znaki drogowe.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
myśleć
W szachach musisz dużo myśleć.
denken
Je moet veel denken bij schaken.