Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/11579442.webp
rzucać
Oni rzucają sobie nawzajem piłką.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/41918279.webp
uciec
Nasz syn chciał uciec z domu.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/44159270.webp
oddać
Nauczyciel oddaje prace domowe uczniom.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/120368888.webp
powiedzieć
Opowiedziała mi tajemnicę.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
cms/verbs-webp/103163608.webp
liczyć
Ona liczy monety.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/123519156.webp
spędzać
Ona spędza cały swój wolny czas na zewnątrz.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/21342345.webp
lubić
Dziecko lubi nową zabawkę.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/88615590.webp
opisywać
Jak można opisać kolory?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
cms/verbs-webp/110646130.webp
przykrywać
Ona przykryła chleb serem.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/118483894.webp
cieszyć się
Ona cieszy się życiem.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/90287300.webp
dzwonić
Czy słyszysz dzwonienie dzwonka?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/122394605.webp
zmieniać
Mechanik samochodowy zmienia opony.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.