Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

gå om
Eleven har gået et år om.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

presse ud
Hun presser citronen ud.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

brænde
Du bør ikke brænde penge af.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

ende op
Hvordan endte vi op i denne situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

brænde
Kødet må ikke brænde på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

chatte
Han chatter ofte med sin nabo.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

danse
De danser en tango forelsket.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

læse
Jeg kan ikke læse uden briller.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

møde
Nogle gange mødes de i trappen.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

forårsage
Sukker forårsager mange sygdomme.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

bekæmpe
Brandvæsenet bekæmper ilden fra luften.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
