Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

stå
Bjergbestigeren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

ske
Noget dårligt er sket.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

sparke
Vær forsigtig, hesten kan sparke!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

miste
Vent, du har mistet din tegnebog!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

sne
Det har sneet meget i dag.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

komme ud
Hvad kommer ud af ægget?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

kræve
Mit barnebarn kræver meget af mig.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

begrænse
Bør handel begrænses?
beperken
Moet handel worden beperkt?

kigge på
På ferien kiggede jeg på mange seværdigheder.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

passe
Vores søn passer rigtig godt på sin nye bil.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

købe
De vil købe et hus.
kopen
Ze willen een huis kopen.
