Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

lytte
Han lytter til hende.
luisteren
Hij luistert naar haar.

skubbe
De skubber manden i vandet.
duwen
Ze duwen de man het water in.

hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

løbe
Hun løber hver morgen på stranden.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

begrænse
Jeg kan ikke bruge for mange penge; jeg skal begrænse mig.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

spare
Pigen sparer sin lommepenge.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

stå
Bjergbestigeren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

logge ind
Du skal logge ind med dit kodeord.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

sortere
Han kan lide at sortere sine frimærker.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

kaste til
De kaster bolden til hinanden.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

bringe tilbage
Hunden bringer legetøjet tilbage.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
